zondag, juli 30, 2006

Krantje.

Ik zag al een tijdje hoe hij me tegemoet kwam. Hij moest ook wel opvallen met zijn rammelende winkelwagentje. Een langharige man van onbestemde leeftijd in een lange jas die ooit heel wat meer haren had geteld dan er nu nog op zaten. Bij elke prullebak stopte hij even en af en toe haalde hij er iets uit en stopte dat in zijn al hoog opgetaste wagentje. Toen ik nog een meter of vijftig van hem verwijderd was maakte het wagentje ineens een rare slinger, een wieltje schoot net van de stoep af en daar lag hij met zijn hele hebben en houden op het fietspad.

De woorden die uit hem opwelden stonden geen van allen in de Dikke van Dalen en ik zal ze dus maar niet herhalen. Maar er was geen woord Chinees bij. Een paar fietsers scholden op hem terwijl ze langsreden. Terwijl hij probeerde op zijn knieën zijn bezittingen bij elkaar te graaien reed een bromfietser over de slaapzak die bovenop had gelegen en daardoor het verst bij hem vandaan lag.

Een paar bladen werden door de wind meegenomen in mijn richting. De daklozenkrant. Ik onderschepte ze en gaf ze aan hem. Daarna hielp ik ook nog maar even om het wagentje overeind te zetten. Hij keek me aan. "U bent een goed mens" zei hij, "de meesten lopen in een boog om me heen". Ik haalde mijn schouders op "een dakloze is toch ook een mens, waarom zou ik iemand in een duur pak wel helpen en U niet".

Hij keek omhoog. "Dakloos? Volgens de meeste mensen wel. Maar kijk eens daarboven. Is dat niet het mooiste dak dat je je wensen kan. Alleen jammer dat het af en toe lekt" Toen ik hem zei dat ik dat een wonderlijk positieve opvatting vond gezien zijn situatie knikte hij "Ik heb geleerd tevreden te zijn met wat ik heb. Ik verdien met de krantjes en wat lege flesjes genoeg voor wat eten en drinken en ik kan me bij het leger af en toe een keer verzorgen. Veel meer zit er voor mij niet meer in dus wat zal ik treuren om wat ik niet heb. Het is veel prettiger blij te zijn met wat je wel hebt".

Hij keek naar wat scherven die op het fietspad waren blijven liggen en schopte ze wat aan de kant. "Jammer, op doordeweekse dagen vind je er toch al niet zoveel, ik moet het hebben van de jeugd in het weekend, dan vind ik af en toe wel vijftig bierflesjes". Hij vouwde een nog redelijk nette regenjas op, knipoogde daarbij even naar me "U zult wel denken 'waarom loopt hij met dit weer in die aftandse bontjas als hij ook een betere en minder warme jas heeft'. Dat is om dezelfde reden als waarom ik 's morgens mijn haren niet kam: als je er te netjes uitziet koopt niemand je krantjes. We leven in een vreemde wereld: ze zeggen dat ik me eens beter moet verzorgen, maar als ik dat doe willen ze mijn krantjes niet meer".

Ik pakte een krantje "Ik koop deze van je, heb je in ieder geval nog wat aan die valpartij overgehouden".

Ook daklozen bleken zo hun eergevoel te hebben. Ik kréég het krantje, dat was het enige wat hij me kon geven voor de hulp dus ik moest niet zeuren, gewoon aanpakken.
We gaven elkaar een hand. Terwijl hij wegrammelde met zijn winkelwagentje keek ik naar het krantje. Veel stelde het niet voor. Maar voor hem was het het grootste kado dat hij zich kon veroorloven. Ik heb het in mijn tas gestopt en mee naar huis genomen. Al was het alleen maar om te voorkomen dat hij zou zien hoe ik zijn blijk van dankbaarheid weggooide.

Geen opmerkingen: