vrijdag, november 05, 2010

WE-300 november 2010.

Al voordat ik de bocht om liep had ik in de gaten dat er achter die bocht iets aan de hand was. Er werd uitbundig geclaxonneerd en af en toe hoorde ik iets metalig rammelen.

Eenmaal om de hoek werd duidelijk wat er aan de hand was. Er stond een bestelwagen half op de smalle weg. Erachter een aardig rijtje auto’s. Aan de andere kant van de wagen hetzelfde verhaal. Gezien het aantal wachtenden op deze doorgaans zo rustige weg en het humeur van de inzittenden van verschillende van die auto’s bestond de situatie al wat langer. Er werd getoeterd, gevloekt en met lichten geknipperd.

Kennelijk had echter tot op dat moment niemand zich genoeg opgewonden om de moeite te nemen uit te stappen. Evenmin scheen er onder de wachtenden iemand te zijn die zich geroepen voelde eens te zien of hij zelf iets kon doen om de situatie op te lossen.

Terwijl ik verder liep kreeg ik de bestuurder van de bestelwagen in beeld. Die stond verwoed aan een verweerd hek voor een inrit te rukken dat echter absoluut niet mee wilde geven.

Ik keek de situatie even aan en besloot toen de bestuurder maar even aan te spreken. Op zijn wat barse “Ja?” stelde ik hem voor om het ijzerdraadje dat halverwege om het hek zat eerst even los te maken.

Hij keek wat verdwaasd naar mij en vervolgens naar het draadje. Na twee slagen om het hek en een woeste ruk was het verwijderd. Het nut van het draadje bleek direct: op eigen kracht begon het hek zich langzaam te openen. De bestuurder gaf er een stevige ruk aan om het een handje te helpen en het hek vloog open.

Ik heb zijn reactie op de forse deuk in de voorgevel van zijn bestelwagen maar niet afgewacht.


Dit verhaal werd geschreven in het kader van de WE-300 opdracht. De opdracht is te vinden bij Plato waar ook de linkjes naar de verhalen van anderen op het woord van deze maand te vinden zijn.

Geen opmerkingen: